Diekirch

In alle haast de spullen pakkend, jasdas en berghaus om; Op de fiets, bezweet onder de felle zon, fietsend naar de ophaal plek waar vijf leden met de auto naar het verre Diekirch zouden reizen; het lange filerijden, hopend dat de McDonalds niet naar buiten zou komen en om middennacht arriveren op de slaapplek om vervolgens te worden vervloekt door de aanwezige en slapende leden. Ja dit was een goede start voor tweemaal veertig kilometer door het voormalig Nederlandse berggebied dat onder juk van de Pruisische agressie ons werd afgenomen in de beruchte ‘Luxemburgse Kwestie’.
A fijn, genoeg verlangen naar vervlogen tijden. Het was tijd om te marsen!
Na een gedegen maaltijd, waar zelf de chef-koks van Paresto zijn sterren voor zou inleveren, positioneerden wij ons kundig op het Veld der Levenden. Eenmaal aangekomen aan de start werd het ons duidelijk dat de nevel langzamerhand plaatsmaakte voor de scherpe strepen uit de lucht, die tot ieders verbazing geen Engelen uit de lucht waren maar zweepslagen: het zou Een Vallei des Doods worden. Maar wel één die te voet en niet te paard zou worden afgelegd, en niet met driehonderd, maar met dertien.
Voor vele de eerste keer, voor de anderen een veteranenklus waarbij de rekruut verbluffend vraagt hoe het zijn of haar Berghaus het beste kan opvullen. Te veel gewicht kan dodelijk zijn, te weinig is uitgesloten. Trots trotseerde het Korps als enige weerbaarheid, met Sint Hubertus in de hand en het vloeibare hert in de keel, de vele bergen die op onze route lagen. Om ons heen omsluierde ‘De Kleine Burcht’ in al haar pracht en praal met bijzondere valleien, een beeldschoon kasteel, leuke dorpjes en de vriendelijkheid waarmee de Luxemburgers een militair uniform begroeten.
Maar deze schijn bleek zeer bedrieglijk te zijn en onze expeditie had wat te verduren onderweg. Twee uitvallers! Eén door die vervloekte gouden zweepslagen en de ander werd getroffen door een infiltratie van de vijand die diens medicijnen had vergiftigd. Er zat niets anders op dan de Eer van het Korps hoog te houden en stoutmoedig voorwaarts te trekken. Vergezeld door vele detachementen uit het moederland, Duitsland, Luxemburg, België en verdwaalde Nederlandse agenten konden wij de kwaliteit van een ‘Weerbare Student’ tot zijn recht laten komen. Met de vele liederen lieten wij de bergen zingen en bibberden de Belzen aan de grens om eens te meer eraan herinnerd te worden dat 1831 niet vergeten is.
Bij terugkomst op de eerste dag werd de balans opgemaakt; vele blaren, te veel gewicht in Berghausen en schoeisel dat niet goed de vorm van de voet omsloot. Het werd tijd om de kelen te smeren met vloeibaar goud en elkaar er nogmaals eraan te herinneren waarom het Natres het veelvuldig aflegt van het Korps. Bij het vallen van de avond werd het tijd om de omgeving af te stropen voor verteerbaar voedsel. Na spoedzitting, hetgeen bijna overeenkwam met een crisisbijeenkomst van Zijne Majesteits’ Kabinet, werd besloten om de Italiaanse Keuken van Luxemburg te gaan verorberen. Twee leden gingen erop uit om het uitgehongerde Korps te verlossen van zijn lege magen. Eenmaal terug werd er met bewondering naar de platte dozen gekeken, bijna alsof men water zag branden. Het werd onder luid gejuich ontvangen en verorberd.
Den Tweede Dag schiep God de akelige steile bergen van Diekirch en de felle zon waaronder wij liters aan vloeistof verloren en dit met man en macht, zoals enkel een student dat kon, terug kreeg door het innemen van alcoholische vloeistoffen en water. Met vermoeide benen werd er moeizaam doch krachtig stap voor stap gezet, al leek de Commandant nergens last van te hebben. Zou het goede conditie zijn? Was het zijn angst om als Commandant uit te vallen wat hem op de been hielp of was het simpelweg dat hij geen verslapping duldde? De vlaktes waarover wij ons voortbewogen waren Idyllische plaatjes dat een sterk vermoeden had naar de Vlaamse Vlaktes waarop tijdens de ‘Groote Oorlog’ werd gevochten. De alsmaar groeiende en uitstekende Klaprozen langs de weg bevestigden de aanwezigheid van een historische voltrekking. Dat de Luxemburgers konden organiseren werd bevestigd door de aanwezigheid van waterpunten waar, om de zoveel kilometer het heerlijke doorzichtige Levenselixer en het niet te ad’en ‘Iso’ werd aangeboden. Hoe veel liter wij daarvan hadden geconsumeerd blijft tot op de dag van vandaag een Korps geheim.
Het laatste stuk van onze expeditie bleek een zware beproeving te zijn. Onder de felle zon werd er gelopen naar een stuk bos in de verte dat meer weg had van een Fata Morgana dan van beschutting. Gelukkig voor ons was het de welverdiende schaduw waar iedereen naar had gesnakt. En verdomd, voor ons liepen die verdwaalde agenten! Tijd om eens te verbroederen met hen die ons openbare leven een stukje blauwer maken; zou het nationale lied van de politie ‘I’m blue da ba dee’ zijn? Gebroederlijk werd het laatste stuk gelopen over verraderlijke stukken grond waarbij de vele gaten, kiezels en loszittende keien het een wonder was waarom niemand de enkels brak. Ja….Ja…..Ja!!! Ons kamp! Het is daarginds op elf uur! Dat betekende dat wij Diekirch binnen gingen vallen. Het was tijd om eens te meer het uniform te inspecteren op eventuele onrechtmatigheden. Toen eenmaal de brug was gepasseerd was het eindpunt in hand bereik. Net over dezelfde brug werden wij verassend onthaald door onze lieve zusters die na een tocht van twintig kilometer moed noch krachten hadden gespaard om ons te verwelkomen met ijsjes! Oh wat waren wij onze zusters dankbaar voor dit gebaar! De koppen er nors bij en strak in het gelid vervolgde wij onze laatste meters naar het eindpunt. Het kon niet zo maar zijn afgelopen eer wij een stempel hadden gedrukt op Diekirch en zo zongen wij met ‘I’m a Dutchman in luxemburg’ over de streep waar wij met vreugde en applaus (dat blijft nog steeds voor zeehonden) werden onthaald.
Het moment was daar, na een tijdje te zijn uitgerust werden wij allen één voor één geroepen en opgesteld voor de Commandant. Strak in de ogen kijkend, werd de inzet van de Weerbare Student bekrachtigd en bedankt waarop de befaamde medaille op de borst werd gespeld. ‘De volgende mars’, vraagt de Commandant, ‘waar denkt u die te gaan doen?’. Nijmegen klinkt in ieders geheugen en bonkt in ieders hart. Niemand antwoord, men weet; wie zwijgt stemt toe.

2017-06-12 Diekirch 049